‘De metafysische opstand in eigenlijke zin verschijnt pas aan het einde van de achttiende eeuw op een samenhangende manier in de geschiedenis van het denken. De moderne tijd breekt dan aan, onder luid geraas van ineenstortende muren. Maar vanaf dat moment volgen de consequenties ervan elkaar onafgebroken op, en het is geen overdreven gedachte dat die de geschiedenis van onze tijd hebben vormgegeven.’
Albert Camus, De mens in opstand. (L’homme révolté)
Waarom een nieuw initiatief met betrekking tot de geschiedenis van Schoten in de (lange) negentiende eeuw ? Met de werken van P. Goetschalkx[1] en R. Baetens[2] is de geïnteresseerde in de plaatselijke geschiedenis toch al goed bediend. Dat is ongetwijfeld zo en deze bijdragen bouwen ook voor een stuk voort op de inzichten van beide auteurs. Maar voor de beschouwde periode 1793-1913 is er dusdanig veel materiaal aan de oppervlakte gekomen dat nieuwe hoofdstukken gerechtvaardigd zijn. Een eerste maal was dit al het geval over de verkoop van de goederen te Schoten van de abdij van Villers.[3]
De verdere ontsluiting van provinciale archieven en rijksarchieven heeft de consultatie van bronnen aanzienlijk vereenvoudigd. Belangrijker nog is dat de Heemkundige Kring Scot de hand heeft kunnen leggen op verloren gewaande gemeentearchieven van de negentiende eeuw. Met veel zin voor (historische) verantwoordelijkheid hebben vrijwilligers dit archief uitgezocht, gesorteerd en deels geïnventariseerd. Deze archieven zijn nu te raadplegen in het Gemeentelijke Archief en Documentatiecentrum Het Arsenaal. Een zeer interessant gedeelte daarvan bestaat uit een nagenoeg ononderbroken reeks gemeenterekeningen van 1812 tot 1912 en de rekeningen van het ‘Bureel van Weldadigheid’ vanaf 1797.
Daarnaast heeft de ontwikkeling van de historische literatuur niet stilgestaan en hebben nieuwe inzichten veld gewonnen. Over de betrokken periode zijn in het ‘Belgisch’ kader de voorbije vijftien jaar belangwekkende boeken verschenen die de unificerende werking van de natiestaat aantonen, waardoor lokale gemeenschappen werden opgenomen of meegezogen in een overkoepelende dynamiek. Die dynamiek was gewild en werd door de ontwikkeling van instituties nagestreefd. Daarnaast hoeft het geen betoog dat die ontwikkeling ook de inzet was van politieke machtsstrijd. Het sociologische gegeven van ‘transactie’ heeft als verklaring daarvan aan zeggenschap gewonnen.[4] Sinds de tweede helft van de jaren negentig is de aandacht voor de ontwikkeling van instituties weer sterk gegroeid. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw ging de geschiedschrijving op zoek naar de ‘longue durée’. Het werk van R. Baetens over Schoten is daar een voorbeeld van. Onder invloed van o.a. de Franse ‘Annales’-school ging men aan de hand van nieuwe methoden en vraagstellingen peilen naar de structurele ontwikkelingen in de geschiedenis. De kritiek enerzijds daarop zou kunnen zijn dat zover het de betrokken periode betreft: “Vele historici die de 18de eeuw beschrijven, laten het tijdperk van de Revolutie liever links liggen, omdat het de coherentie van hun onderzoekskader onderbreekt.”[5] Anderzijds kan door de nadruk op de lange termijn onterecht een indruk van een zeker determinisme ontstaan.
Naarmate het onderzoek vorderde en inzichten groeiden, kon ook een meer fundamentele kritiek geformuleerd worden op de werken van de Schotense geschiedschrijvers. Waar de ene zich aangaande de negentiende eeuw vooral focuste op de ontwikkeling vanuit het gezichtspunt van de parochie (en andere religieuze instellingen), schrijft de andere dat de diepgaande evoluties in de maatschappij aan een dorp als Schoten “zonder veel moeilijkheden”[6] voorbijgingen en ontstaat de indruk dat de feodaliteit ergens ophield eind negentiende of zelfs begin twintigste eeuw. Ik durf stellen dat de overgang naar de negentiende eeuw ook in Schoten bijzonder turbulent was met veel sociale, politieke en economische problemen en dat de overgang verre van ‘geruisloos’ was.
Het eerste deel 1793-1848 behandelt Schoten hoofdzakelijk in de ban van de politieke verandering en het tweede deel 1849-1913 legt meer de nadruk op de sociaal-economische veranderingen. Het decennium 1847-1857 is in veel opzichten een scharnierperiode en wordt afgelijnd door het verzaken onder druk van Corneel F. Ullens als burgemeester en de start van de industriële ontwikkeling langs het Kempisch Kanaal in de wijk Deuzeld. De demografische expansie in de tweede helft van de negentiende eeuw werd in Schoten voor een groot deel geabsorbeerd in die wijk, zo sterk dat in 1895 meer dan 20 procent van de bevolking op deze 4 procent van de gemeentelijke oppervlakte woonde.
De politieke vernieuwing start tijdens de Franse bezetting met de invoering van een gecentraliseerde staat. Ontegensprekelijk waren er eerdere aanzetten onder het Oostenrijkse bewind om tot meer gelijkvormigheid te komen, maar het bleef meestal bij weinig succesvolle pogingen. Er was de furie van de Franse Revolutie nodig, versterkt onder het Napoleontische gezag, om die eenheidsstaat tastbaar en reëel op te leggen tot in een dorp als Schoten. In de periode van het Koninkrijk der Nederlanden werd het systeem doelmatiger en verder geperfectioneerd en de Belgische staat zou op deze fundamenten verder uitgebouwd worden.
Hierin schuilt een essentieel element van interpretatie. Tachtig procent van de ‘Belgische’ bevolking woonde in boerendorpen, alle onbelangrijk op zichzelf, die vanaf nu opgenomen werden in een groter geheel geleid vanuit algemene politieke opties. Die politieke opties werden de inzet van de bovengenoemde politieke strijd. Sinds dan stuurde en faciliteerde de centrale overheid in toenemende mate de gemeentelijke ontwikkeling. Het belang van nationale wetgeving voor de gemeentelijke werking groeide stelselmatig op het vlak van bijvoorbeeld eredienst, openbare onderstand, onderwijs, openbare werken en niet in het minst het openbare bestuur en financiële beheer. Het provinciale niveau, in oorsprong het Franse departement, was een toezichthoudende overheid in opdracht van het centrale gezag. In 1852 verklaarde burgemeester Charles Van Praet ‘door openbare werken deeze Gemeente van natuur te doen veranderen’[7], wat hij ook voor een stuk deed. Dit was onmogelijk geweest zonder het nieuwe nationale kader.
De economische vernieuwing op de terreinen van industrie en handel beïnvloedde direct en indirect de Schotense bevolking vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw. De doorbraak van de vrijhandelsgedachte bijvoorbeeld leidde in 1860 tot de afschaffing van de stedelijke octrooien. Op nationaal vlak werd een plan ter compensatie van de inkomsten uitgewerkt dat niet alleen de steden maar ook het platteland ten goede zou komen. Voor Schoten betekende dat onmiddellijk een verhoging van de gemeentelijke inkomsten met 30 procent en het belang ervan zou nadien alleen maar toenemen. Middelen die essentieel waren in de verdere uitbouw van de gemeentelijke werking.
Vanaf het derde kwart van de achttiende eeuw ondersteunde een ‘agrarische revolutie’ de steeds sneller verlopende bevolkingsaangroei. Tussen 1792 en 1913 verzesvoudigde de bevolking van Schoten en aanvankelijk kon de groei van de lokale voedselproductie, zij het met diepe conjuncturele inzinkingen, de vraag volgen. In de laatste decennia van de negentiende eeuw is dat niet langer het geval en ontstaat een nieuw economisch weefsel.
De geschiedenis van de lange negentiende eeuw is verrijkend om het gebeuren in een hedendaagse gemeente ten volle te begrijpen en men kan deze site dan misschien ook als een gevalstudie benaderen. Ik heb een bijdrage willen leveren die aan het gekende verhaal van de negentiende eeuw in Schoten diepte, breedte en nuance bijbrengt. Ik hoop dat de bezoeker daar ook van overtuigd wordt.
Deze site is opgedragen aan Florian en Quinten, want Schoten is een belangrijke plek voor hen.
Jo Van Croonenborch
25 januari 2011.
[1] P. Goetschalckx, herdruk 1978.
In de voetnoten wordt enkel de auteur vermeld, het jaar waarin de publicatie is verschenen en in voorkomend geval de pagina waarnaar verwezen wordt. Op basis van deze informatie kan men in de bibliografie de volledige verwijzing terugvinden.
[2] R. Baetens, 1982.
[3] J. Van Croonenborch, 1998.
[4] E. Witte, 2005, pp. 29-41.
[5] H. Hasquin, 1993, p.5.
[6] R. Baetens, 1982, p.34.
[7] GADC, verslag BS 1852.