Alvorens de gebeurtenissen rond de provisorij van Villers te bespreken, komen de parochie van Sint-Cordula en enkele andere geestelijke instellingen aan de beurt.
I.6.1. De Parochie van St-Cordula
In de militaire contributie werden de Schotense geestelijken een eerste maal getaxeerd, Pastoor Van Hoof voor 2000 ponden, onderpastoor Cabes voor 285 ponden en kapelaan Gomez voor 225 ponden. [15] In de verplichte heffing van 8 brumaire III (29 oktober 1794) betaalde Van Hoof al 666 gulden in zilver (=1.427 ponden) en Cabes zijn aandeel van 133 gulden. [16]
Afbeelding : Kerk van Sint-Cordula te Schoten
Een zeer belangrijke ingreep was uiteraard de afschaffing bij wet van de tienden in 1795. Goetschalckx geeft verder een uitvoerige beschrijving van de gebeurtenissen die verband houden met de parochie. Hieruit blijkt dat einde 1797 pastoor Adriaan Van Hoof noch de kapelaan Bernard Gomez bereid waren de ‘eed van haat aan het koningschap’ af te leggen. Deze stelde blijkbaar nogal wat gewetensproblemen voor de geestelijkheid. Dit was trouwens de algemene tendens in het kanton Ekeren. Commissaris Van Horsigh verzegelde de kerk en de kapel op Den Horst en verkocht de inboedel hoewel veel op zijn plaats zou blijven. Op 14 december 1798 en 2 februari 1799 werden de goederen van de pastorij openbaar verkocht als Nationaal Domein. Het ging om de pastorij met grond en om een hoeve met 5,3 ha akkerland en heide. De pastorij werd gekocht door Robert Joseph Martini voor 20.500 frank, waarschijnlijk in opdracht van advocaat J.C. Gerardi uit Antwerpen. [17] Pas later zou de woning in handen komen van koster-onderwijzer Mannekens. [18] De hoeve was in huur door de weduwe Bogaerts en ging voor 867 frank naar dezelfde J.C. Gerardi.[19] Daarnaast werden ook een aantal gronden in eigendom van de parochiekerk verkocht. De goederen van de kapelrij van Onze-Lieve-Vrouw werden eveneens te koop aangeboden maar vonden geen geïnteresseerde. Hetzelfde was het geval voor de eigendommen van de kapel van Den Horst. Uit de kerkrekeningen kan men afleiden dat vanaf 1794 de normale werking ‘mits omstandigheden van de tijd ‘[20] aanzienlijk bemoeilijkt werd. De rekeningen van 1794-1796 werden alle pas afgesloten in oktober 1797, waarbij het opvalt dat pastoor Van Hoof niet langer mee ondertekent. De ‘beloken’ tijd was ook aangebroken in Schoten.
De bedienaars van de eredienst moesten onderduiken en de mis kon niet meer worden opgedragen. Pastoor Van Hoof vond afwisselend een schuilplaats op het kasteel van Vordenstein, het kasteel van Schoten, het hof van de Botermelk, de hoeve van Bloemendaal of bij gewone dorpelingen. Naar verluidt bleef hij geheime missen opdragen en de sacramenten toedienen. De pastoor ontsnapte aan zijn achtervolgers en zou na het Concordaat van 1801 zijn functie weer openbaar opnemen. Met kapelaan Bernard Gomez liep het slechter af. Nadat hij eerst was ondergedoken bij familie en vrienden in Antwerpen zou hij door Van Horsigh opgepakt worden op 13 augustus 1798 op het hof van Frans P. Cornelissen. Op 24 november werd hij veroordeeld tot deportatie. Dit kaderde ook in de politiek om het verzet tegen de conscriptie te breken. [21] Van onderpastoor Cabes hebben we geen spoor meer teruggevonden.
De sluiting van de kerk zou de gemoederen van de Schotenaren erg beroeren. Begin 1798 eisten zij de heropening en commissaris Van Horsigh vreesde voor rellen. Toen hij advies vroeg bij zijn oversten weigerden die enige toegeving te doen. In de loop van maart 1798 verbrak de bevolking de zegels met geweld, niet alleen in Schoten maar ook in ’s Gravenwezel. De commissaris vreesde nog meer insubordinatie in het hele kanton en vroeg om gewapende versterking. Door een besluit van 28 maart 1798 kreeg Van Horsigh 10 à 15 man toegewezen om overtredingen de kop in te drukken. 0p 31 maart 1798 [22] werd de poort van de kerk terug dichtgetimmerd. Later werden ook op kosten van de gemeente de klokken uit de kerktoren gehaald en vernield. De stukken waren in principe bestemd voor militaire gieterijen maar werden opgeslagen in de schuur van de hoeve van pachter Michiel Dehaen, waar ze in de nacht van 26 op 27 mei 1801 werden ontvreemd.[23] Sommige auteurs menen dat het vernielen van kerkklokken onderdeel uitmaakte van de Franse strategie in de Boerenkrijg. De klokken zouden een communicatiemiddel geweest zijn van de opstandelingen. Tot einde 1799 bleef de toestand in het kanton erg gespannen. Na de staatsgreep van 18 brumaire VIII (9 november 1799) kwam pastoor Van Hoof eerst schoorvoetend uit de clandestiniteit om zijn ambt in het najaar van 1801 weer ten volle op te nemen. Wat er op wijst dat ook de eed van trouw aan de republiek voor Van Hoof nog te ver ging.
Het Concordaat van 1801 ging gepaard met een reorganisatie van het kerkelijke bestuur. Ten eerste was er een vermindering van het aantal bisdommen, waardoor het bisdom Antwerpen werd afgeschaft en het geheel nu opging in het aartsbisdom Mechelen. In overleg met de prefecten moesten de bisdommen een nieuwe indeling van de parochies uitwerken die door Parijs moest worden goedgekeurd. Het kwam erop neer dat parochies in klassen werden ingedeeld. Parochies van eerste klasse ontstonden enkel in de grote steden en de vergoeding van de pastoor werd er vastgelegd op 1.500 frank. Parochies van tweede klasse waren hoofdzakelijk gevestigd in kantonale hoofdplaatsen en gaven recht op een vergoeding van 1.000 frank. Het merendeel kreeg echter het statuut van hulpparochie of filiaalkerk. Dat laatste was een soort compensatie voor de vermindering van het aantal parochies dat de Franse overheid nastreefde. Het plan was om door zo min mogelijk parochies ook de kost voor het onderhoud van de parochiepriesters zo veel mogelijk te drukken. Het bisdom Mechelen verleende de hulpparochies wel een canoniek statuut, wat niet wegneemt dat het aantal parochies er daalde van 532 naar 463. De parochies werden bovendien ondergebracht in dekenijen. Schoten was vanaf 1803 zo een hulpparochie die tot 1833 samen met de andere parochies van het kanton Ekeren, Wilrijk en Kontich de dekenij Antwerpen ‘extra muros’ vormde. Ook elke kapel behoefde een erkenning te krijgen van de overheid. Dit was het geval voor de kapel van Den Horst. Latere besluiten van 1804 en 1807 erkenden een deel van de hulpparochies, waarvan de priesters een loon kregen van 500 frank. In het bisdom Mechelen werden zo nog eens 76 kerken voorzien van betaald personeel door de overheid.[24] De parochie van St-Cordula in Schoten behoorde daar niet toe want hier werd de pastoor en zijn vicaris nog betaald door de gemeente. In 1812 kreeg pastoor Van Hoof een vergoeding van 300 frank, aangevuld met een toelage voor de huur van pastorie van 250 frank. Vicarus Agnus stond qua loon op gelijke voet met de pastoor met eveneens een loon van 300 frank. Deze drie posten slorpten 25 procent van het totale gemeentelijke budget op. [25]
Het Concordaat wijzigde niets aan de verkoop van de Nationale Domeinen. Het bepaalde wel dat onverkochte goederen weer ter beschikking werden gesteld van de parochiekerk en dat die beheerd moesten worden door een kerkfabriek. [26] De parochie van St-Cordula behield zo een aantal gronden aan de Borkelstraat en op De Donk. In 1812 werden die aangevuld met de goederen afkomstig van de kapelrij van O.L.-Vrouw. In datzelfde jaar kreeg het armenbestuur de beschikking over de eigendommen van de kapel van Den Horst. [27] De tienden, als veruit belangrijkste inkomen van de kerk, bleven afgeschaft. Het interieur van de kerk en de benodigdheden voor de eredienst waren ondanks hun verkoop zo goed als intact gebleven. In 1811 werd de kroon op het werk gezet met een nieuwe klok en een nieuw altaar in de zuidbeuk. [28] Een tweede klok kwam er onder impuls van pastoor Loots in 1819. [29] Aangezien de pastorie in andere handen was overgegaan, diende de gemeente ook in te staan voor de bouw of huur van een nieuwe. Pastoor Van Hoof had in 1806 zelf een nieuwe woonst gebouwd, waarvoor hij dus jaarlijks een toelage kreeg van 250 frank. Bij zijn overlijden zou hij ze nalaten aan het armenbestuur [30] dat de pastorie voortaan aan de gemeente zou verhuren. De gemeente moest daarnaast ook instaan voor het onderhoud van de kerk.
Ondanks het tekort aan priesters zou St-Cordula nooit zonder bedienaar vallen. In het bisdom Mechelen liep dat tekort op tot 18 procent van de 1089 benodigde priesters. De dienstdoende priesters waren bovendien goeddeels eerder oud. De Franse wetten op de beperking van de godsdienst hadden in dat opzicht hun uitwerking niet gemist. Nochtans waren in het bisdom 771 geestelijken zonder functie beschikbaar. Zij voelden zich niet geroepen tot een pastorale taak of konden zich niet vereenzelvigen met het nieuwe kerkelijke bestuur. [31] Pastoor Adriaan Van Hoof hernam zijn functie tot aan zijn dood op 73-jarige leeftijd in 1814 en werd opgevolgd door Petrus Josephus Loots. Ook de plaats van vicaris/onderpastoor werd vanaf 1803 onmiddellijk ingevuld door Cornelius Bresseleers die overleed in 1812. Bresseleers was voor de revolutie al drie jaar onderpastoor geweest te Schoten. Goetschalckx meldt dat hij betwijfelt of er tot in 1822 nog andere onderpastoors zijn geweest. [32] Aan de hand van de gemeenterekeningen kunnen wij de lijst verder aanvullen. In 1812-1813 is een zekere Agnus in functie die wordt opgevolgd tot in 1818 door G.J. Van Houdt, mogelijk een voormalige minderbroeder. In dat jaar neemt Jan Oberts de fakkel over tot de komst van Henricus Egidius Van Spitael in 1822. De benoeming van een vicaris/onderpastoor viel onder de bevoegdheid van de pastoor die daarvoor wel de goedkeuring nodig had van de bisschop. Enkel de bisschop kon het ontslag van de vicaris beslissen. Waar benoeming voor het leven van de pastoors ook de goedkeuring van het staatshoofd vereiste, kon in de hulpparochies de bisschop op vrije basis beslissen over hun aanstelling en ontslag. [33] Deze nieuwe macht van het bisdom over de parochies zou in de negentiende eeuw een aanzienlijke politieke factor worden. R. Devleeshouwer verwoordt het als volgt: “De kerk kon nu opnieuw een vooraanstaande plaats gaan innemen in het maatschappelijke leven.” [34]
I.6.1.1. De kerkrekeningen
Het wekt geen verwondering dat de administratie van de kerkrekeningen in toenemende mate zou bemoeilijkt worden. De rekeningen van 1794-1796 worden pas afgesloten in oktober 1797. Vanaf 1797 zijn geen kerkrekeningen meer aanwezig. De oorzaken hiervan schuilen uiteraard in de stringentere kerkpolitiek van de Franse bezetter. Men streefde niet alleen naar een scheiding van Kerk en Staat, een secularisering van de maatschappij was het eigenlijke doel. De strenge voorschriften voor de eredienst gingen meer en meer gepaard met allerlei verboden – o.a. op processies, klokkengelui, religieuze kledij – en verplichte eden van trouw aan de republiek en haat aan het koningsschap. Aangezien de plaatselijke clerus daar niet toe bereid is en onderduikt, zal de kerk van overheidswege gesloten worden in de loop van 1797.
Van oudsher had de parochiekerk een vijftal inkomstenbronnen: intresten op uitstaande renten, cijnzen in geld of natura, pachtgelden, collectegelden en een aantal kerkrechten bij begrafenissen en dergelijke. Voor inningen en betalingen werd elk jaar een kerkmeester aangesteld, waarbij het boekjaar liep vanaf Lichtmis (2 februari). In een gewoon jaar beliepen de inkomsten ongeveer 280 en de uitgaven 200 gulden. Het saldo werd bewaard door de pastoor en in rekening gebracht bij het volgende jaar. Zowel 1791 als 1792 waren uitzonderlijk goed geweest op het vlak van de collecte-inkomsten. In mei van 1791 trouwde Maria Osy, kleindochter van Jan-Baptist Cornelissen, met Jan Gerard baron Diert de Kerckwerve en de collecte bracht die dag nagenoeg 126 gulden op, bijna het dubbel van het jaarlijkse gemiddelde. Daartegenover staat wel dat voor deze gelegenheid de pastoor een nieuwe kazuifel, antependium en koorkappen nodig had voor een bedrag van 185 gulden. Op 27 november van hetzelfde jaar overleed Isabella Martini, tweede echtegenote van Jan-Baptist Cornelissen. Slechts twee maanden later volgde hij haar in het graf. Ongetwijfeld waren dit voor een parochiekerk als St. Cordula drie belangrijke evenementen in een tijdspanne van negen maanden. De begrafenis van de heer van Schoten verklaart de hoge collecte-inkomsten van 1792. Met de goede kaspositie van 1790 had men ook het plan opgevat om een nieuwe marmeren doopvont aan te schaffen, een project dat in 1794 wordt voltooid.
Afbeelding : doopvont Sint-Cordula door P.J. Pelgrims
(beeldbank Schoten)
Vanaf dan wordt het door de oorlogsomstandigheden moeilijker om alle inkomsten volledig te innen. Hoewel in 1794 de begrafenisinkomsten verdriedubbelen en ook hoog blijven in 1795 door de dysenterie-epidemie, verlagen de inkomsten uit de verpachte goederen omwille van de bevoorrading van het Franse leger. In het hongerjaar 1795 worden de cijnzen in rogge uitgedeeld als aalmoezen en de opbrengsten uit de omhalingen zijn door de daling met een kwart beduidend lager. Tegen de verwachting in is 1796 een goed jaar, zij het dat de pastoor zich nog moet verantwoorden voor het ontbreken van het offergeld aan de heilige Lucia.[35] De kerk zal gesloten zijn tot in 1801 pastoor Van Hoof weer uit de clandestiniteit kan treden. Een deel van het patrimonium kan hersteld worden en de kosten van de eredienst worden voortaan gedragen door de gemeente.
I.6.2 Enkele andere geestelijke instellingen
Ook andere geestelijke instellingen bezaten eigendommen in Schoten, namelijk de begijnhoven van Mechelen en Antwerpen, het Victorinnenklooster en het klooster van Ter Zieken van Antwerpen. In totaal ging het om vier hoeven, twee huizen en ongeveer 100 hectaren akkerland, weide en heide die als Nationale Domeinen werden verkocht.
De hoeve met 20 bunder bouwland en 10 bunder heide (39,48 ha) van het Begijnhof van Mechelen was verhuurd aan Cornelis Peutinckx en werd geschat op een jaarlijks inkomen van 10.285 ponden. J.M. Schepens verwierf het voor een som van 163.000 ponden voor rekening van J.C. Gerardi uit Antwerpen.[36] De 2 huizen met schuur en 9,87 ha van het Begijnhof van Antwerpen kwamen in handen van Robert Joseph Martin(i) voor een bedrag van 52.500 ponden tegenover een jaarlijks geschat inkomen van 4.702 ponden. [37] Jan Solvijns uit Antwerpen wist de hand te leggen op een hoeve met 11,2 ha van het Victorinnenklooster mits een bod van 175.000 ponden. [38] Tenslotte ging het eigendom op de Horst van het voormalige klooster van Terzieken, een boerderij met 19,74 ha grond gehuurd door Michiel Dehaen, onder de hamer voor 206.000 ponden ten gunste van de Antwerpenaar Van Bedael. [39]
[15] RAA/PA/Reeks A 21/27.
[16] RAA/PA/Reeks A 21/22.
[17] RAA/PA/Reeks B 519/affiche 102/2.
[18] R. Baetens, 1982, p. 201.
[19] RAA/PA/Reeks B 517/affiche 92/19.
[20] RAA/OGA133.
[21] C. Bruneel, 1989, p. 184.
[22] RAA/OGA 48.
[23] RAA/PA/Reeks A 96/19.
[24] H. Hasquin, 1993, pp. 180- 182.
[25] GADC, GR 1812.
[26] H. Hasquin, 1993, p. 185.
[27] P. Goetschalckx, 1978, dl. III, pp. 281-282.
[28] P. Goetschalckx, 1978, dl. III, p. 293.
[29] P. Goetschalckx, 1978, dl. III, p. 296.
[30] P. Goetschalckx, 1978, dl. III, p. 292.
[31] H. Hasquin, 1993, pp. 186-187.
[32] P. Goetschalckx, 1978, dl. III, pp. 295-296.
[33] H. Hasquin, 1993, p. 182.
[34] (N)AGN, dl. 12, p.204.
[35] RAA, OGA 133.
[36] RAA/PA/Reeks B 507/Affiche 55/18.
[37] RAA/PA/Reeks B 508/Affiche 57/1.
[38] RAA/PA/Reeks B 509/Affiche 59/21.
[39] RAA/PA/Reeks B 510/Affiche 61/15.