IV.2. Een conjuncturele benadering

IV.2.1. Prijzen

Op basis van de armen- en kerkrekeningen kunnen we een reeks roggeprijzen samenstellen. Het zijn gemiddelde jaarprijzen want de prijzen schommelden ook binnen het jaar. Aangezien rogge het voornaamste voedselgraan was, kan men de reeks ook beschouwen als een betrouwbare conjunctuurbarometer. Dit geeft een dubbel beeld, want hoge prijzen zijn doorgaans goed voor de producent maar wel nefast voor de consument in een agrarische samenleving. Hoge prijzen wijzen op schaarste waarbij het tekort aan fysieke output financieel wordt gecompenseerd voor de landbouwer. Voor de loontrekkende bepaalt de roggeprijs de reële koopkracht van het loon.

Met uitzondering van enkele jaren waren in historisch perspectief de roggeprijzen hoog in de periode 1789-1829. Waar een prijs van drie gulden per veertel als courant kan beschouwd worden, mag een prijs van meer dan vier gulden hoog worden genoemd. Onderstaande grafiek wijst op de effecten van zowel militaire gebeurtenissen als misoogsten omwille van natuurlijke oorzaken. Uitgesproken zijn de crises in 1795, 1802, 1811-1812 en 1816-1817.

Grafiek

IV.2.2. Lonen

Voor de evolutie van de lonen leveren de bronnen minder informatie. Enkel voor de periode 1814-1828 zijn in de gemeenterekeningen gegevens terug te vinden over lonen van metsers en timmerlui voor uitgevoerde opdrachten. De nominale lonen blijven redelijk constant tussen 1814 en 1822, waarna zich een daling inzet. Deze is deels te verklaren door een (tijdelijk) achterwege blijven van de vergoedingen voor ‘drinkebier’. Tot dan vindt men, volgens algemeen gebruik trouwens, naast de afrekeningen ‘per schof’ of vierde dagdeel ook de aanrekening van ‘drinkebier’. Vanaf 1823 staat het laatste veel minder vermeld. Merkwaardig is toch wel dat de nominale lonen dalen net wanneer de koopkracht ervan toeneemt.

De roggeprijs wordt als discontofactor gebruikt voor de berekening van de reële lonen en de grafiek toont de desastreuze gevolgen voor de koopkracht van de misoogsten in de periode 1816-1817 maar ook het sterke herstel van de koopkracht, zelfs in de jaren 1823-1826. Bepaalde bronnen wijzen erop dat de lage prijs van rogge in het midden van de jaren twintig landbouwers ertoe aanzette om delen van het cultuurareaal braak te laten liggen. Vaststelling is dat de prijs vanaf 1827 weer flink stijgt met ongeveer 60 procent tot een niveau van om en bij de 5 gulden per veertel. De prijs bleef ook de volgende jaren op dat relatief hoge niveau en zou mee het prerevolutionaire klimaat hebben gevoed. Het effect op de reële lonen was dan ook aanzienlijk.

Grafiek

Aan de hand van voorgaande grafiek kan men zich een beeld vormen van de evolutie van het reële loon van de grote groep dagloners met een nominaal daginkomen van 10 stuivers. De jaren van politieke vernieuwing hadden niets bijgedragen aan de verbetering van de productieverhoudingen of aan het dichten van de immense sociale kloof die bestond tussen arm en rijk.

lees meer