De nieuwe bestuurlijke structuren kwamen niet zonder slag of stoot tot stand. Tot midden 1795 kan men spreken van een bezetting die er voornamelijk op gericht was om zoveel mogelijk onze gebieden te laten opdraaien voor de militaire kosten. Een belangrijke aanzet tot bestuurlijke ordening werd gegeven op 12 juni 1795 toen de Franse representanten een besluit uitvaardigden om alle oude bestuurlijke functies op te heffen en waarbij alle dorpen naar Frans voorbeeld werden omgevormd tot ‘municipalités’. [92]Die nieuwe structuren bemannen was echter geen sinecure. In het district Brabant , zoals het toen aanvankelijk werd genoemd, was het de opdracht van de nationale agent J.P. Dargonne om kandidatenlijsten per gemeente op te stellen. Hij moest hier beroep doen op de medewerking van de hoofddrossaard van Brabant, een samenwerking die uitermate stroef verliep en zou uitmonden in een open conflict tussen de twee. Op 31 augustus 1795 slaagt Dargonne er toch in om ook voor Schoten een lijst met kandidaten naar voor te schuiven.
Het is niet verwonderlijk dat op deze lijst geen adellijke namen figureren. Als ‘municipaux’ stelt hij volgende personen voor:
– Gerard Besseleers (maire)
– Jan Baptist Mollar
– Frans Smits
– Peter Segers
– Cornelis Geens
– Jacob Van Soetendael
Daarnaast voorzag de structuur ook in een ‘agent national’ per gemeente waarvoor de kandidatuur van de voormalige drossaard Egide C. Gerardi werd ingediend. De lijst werd aangevuld met ‘notables’ volgens de nieuwe opvatting:
Cornelis Jacobs, Jacobus Mols, Cornelis Besseleers, Jan Van Bouwel, Jan Janssens, Jan Van Dyck, Christiaan Van Santvliet, Michiel Dehaen, Cornelis Block, Gerard Geudens, Jan Cassiers en Jan Diels. [93]
Het is opvallend dat veel van de genoemden op één of ander moment inderdaad functies zullen opnemen in de loop van de Franse periode. Anderen zouden hen vervoegen. Er zijn redenen om aan te nemen dat dit bestuur korte tijd aan de macht is geweest vanaf 1 november 1795 tot 21 jan 1796. [94]
Een meer definitieve vorm die als gevolg van de inlijving op 9 vendemiaire IV (1 oktober 1795) werd ingevoerd zag er enigszins anders uit. Er werd gekozen voor een departementale structuur met een ‘administration centrale’ of middenbestuur, onderverdeeld in municipale kantons waarbij gemeenten met minder dan 5000 inwoners werden samengevoegd. Schoten met, volgens de Franse telling, 1043 inwoners behoorde voortaan tot het municipale kanton Ekeren. Aan het hoofd van het kanton werd een president geplaatst die per dorp werd bijgestaan door een ‘agent municipal’ en zijn ‘adjoint’. Volgens dezelfde wet van 9 vendemiaire werd ook de functie van ‘Commissaire du Diréctoire Exécutif’ in het leven geroepen. In feite kwam dit neer op een dubbele structuur met een parallelle rapportering. De commissaris bij het kanton stond onder bevel van de commissaris bij het middenbestuur van vijf bestuurders voor het departement. De taak van deze ‘Commissaire du Diréctoire Exécutif’ was enerzijds een politieke controle op het municipale bestuur aangezien de centrale overheid in Parijs erg beducht was voor contrarevolutionaire activiteiten.[95] Deze commissaris had anderzijds ook een politionele bevoegdheid. Hij moest waken over de openbare veiligheid en de naleving van wetten en besluiten. De dubbele structuur leidde op nogal wat plaatsen tot grote wrijvingen en tegenwerking tussen bestuur en commissaris. Het is een voorbeeld van het principe van ‘verdeel en heers’ om politieke krachten onder controle te houden.
Als eerste president van het kanton Ekeren werd Bernard Jozef Van Horsigh benoemd op 27 maart 1796 en geïnstallerd op 5 april van hetzelfde jaar.[96] In die zin is hij de tweede burgemeester van Schoten na de afschaffing van het Ancien Régime. Van Horsigh was een van oorsprong Antwerpse vroedmeester [97] uit Ekeren die zich erg zou inlaten met het Franse bestuur. Na verloop van tijd eigende hij zich een kwalijke reputatie toe. Al op 16 oktober 1796 werd hij benoemd tot ‘Commissaire du Diréctoire Exécutif’ in het kanton Ekeren ter vervanging van de ontslagnemende J.B. Wauters, een Antwerpse herbergier. In zijn functie van president wordt hij opgevolgd door H. de Burlet, een Mechelse advocaat woonachtig te Brasschaat waar hij evenees trachtte heidegrond om te zetten in cultuurland. [98] Van Horsigh oefende vanaf dan zijn beroep als vroedmeester niet langer uit om zich geheel te wijden aan zijn taak van commissaris. Waarschijnlijk beoogde hij hiermee een hoger inkomen te verwerven want een commissaris van een kanton met minder dan 5000 inwoners kreeg een jaarlijkse vergoeding van 600 frank.[99] Eén en ander draaide toch anders uit want in een schrijven van 9 juli 1798 beklaagt hij zich over het feit dat hij zijn familie niet meer kan onderhouden door de vele kosten en voorschotten die hij niet of laattijdig krijgt terugbetaald.[100] Ook in de uitoefening van zijn functie zat het hem niet mee. Einde mei 1797 legt hij klacht neer tegen 14 onbekenden die hem gewapenderhand bedreigd hebben op een nachtelijke patrouille. In een brief aan zijn superieur, de commissaris bij het middenbestuur, eist hij volledige genoegdoening door een prompte opsporing en bestraffing van de daders of anders dreigt hij met ontslag. In een ontwerp van antwoord wordt allusie gemaakt dat Van Horsigh zich zelf zou inlaten met ‘entreprises coupables et contrebandiers’.[101] Twee maanden later klaagt hij het municipaal bestuur van Ekeren in het algemeen aan en secretaris Herrewijns in het bijzonder. Het feit dat zij beraadslagen en beslissen buiten hem om is een doorn in het oog. De man heeft duidelijk elke autoriteit verloren.[102] Zoals al bleek, stuitte hij ook in de uitvoering van de Franse kerkpolitiek op nogal wat weerstand van de plaatselijke bevolking.
In 1799 valt B.J. Van Horsigh in ongenade wanneer hij in beschuldiging wordt gesteld van afpersing van de bevolking en diefstal. Dat laatste sloeg op de feiten dat er in zijn schuur metaal, afkomstig van de kerkklokken van Brasschaat, was verstopt en dat hij bijdragen voor het onderhoud van de ‘gendarmerie nationale’ niet had doorgestort.[103]
In Schoten vertegenwoordigden een ‘agent municipal’ en zijn ‘adjoint’ het bestuur tijdens deze periode. Gedurende een twintigtal maanden namen Gerard Besseleers, de eerste ‘maire’ en latere gemeentesecretaris, en Peter Van Cantfort, bakker/herbergier en belastingontvanger, deze functies waar.[104] Zij hielden ermee op nadat in juli 1797 werd uitgevaardigd dat deze functies niet langer vergoed zouden worden want men moest dit voortaan beschouwen als een burgerplicht. [105] Op 6 januari 1798 volgden Jan Baptist Mollar en Leo Jozef Berkmans hen respectievelijk als agent en adjunct op. Het onbezoldigd maken van deze functies veroorzaakte een grote nood aan nieuwe benoemingen want volgens hetzelfde besluit werden ook in Oosterweel, Wilmarsdonk, Oorderen, Merksem, ’s Gravenwezel en Sint-Job- in -’t Goor nieuwe mensen aangesteld. [106]
Jan Baptist Mollar was vroedmeester en woonde in de dorpskern naast de pastorie. Als vroedmeester ontving hij jaarlijks een wedde van 25 gulden courant vanwege het dorp. Hij werd bijgestaan door zijn buurman Leo J. Berkmans, een horlogemaker die allerlei administratieve taken als het nummeren van de huizen en het opmaken van de inwonerslijsten op zich nam.[107] Berkmans was in 1789 nog kerkmeester van Sint-Cordula. Beiden pachtten ook een stuk grond op het kerkhof. [108] Een overzicht van 15 fructidor VI (1 september 1798) meldt in het algemeen over de agenten en adjuncten van het kanton Ekeren: “ Il paraitrait que ous les agents et adjoints serviraient faible et ont peu de zèle dans l’exercice de leur fonction”. [109] Uiterlijk in september 1799 zijn zij van het toneel verdwenen en vervangen door Michiel Dehaen en Jan Mertens. Jan Baptist Mollar wordt later nog de eerste gemeentesecretaris nieuwe stijl. [110] We vinden ook niet langer een spoor van president H. de Burlet, terwijl de Ekerse notaris P.J. Van Sweden een meer prominente rol opeist. Deze Van Sweden was kortstondig de eerste ‘maire’ van Ekeren en werd daarna benoemd tot vrederechter van het kanton. [111] Na de Napoleontische hervormingen wordt P.J. Van Sweden weer burgemeester van Ekeren tot aan zijn dood in 1803. Hij werd opgevolgd door notaris P.F. Tillieux, voorheen assessor van het Ekerse vredegerecht.[112]
Michiel Dehaen was de pachter van de hoeve aan de Kopstraat die aan het klooster van Terzieken toebehoorde en was overgegaan in handen van Van Bedal. Jan Mertens verdiende zijn brood als klompenmaker.
Dehaen en Mertens moeten zich toch behoorlijk gekweten hebben van hun taak want na de bestuurlijke hervormingen van pluviôse VIII (april 1800) bleven zij actief in het gemeentelijke bestuur. Deze hervorming kwam tot stand na de oprichting van het Consulaat in november 1799 en waarbij Napoléon en zijn medestanders komaf wilden maken met de bestuurlijke chaos. Met de grondwetswijziging van 13 december 1799 en de wet van 17 februari 1800 [113] zal er meer stabiliteit komen.
Op het niveau van het departement stuurde men de vijf bestuurders en de regeringscommissaris de laan uit. Voortaan zou een door Napoléon benoemde prefect de leiding nemen van het departement dat verder werd onderverdeeld in drie onderprefecturen, de latere arrondissementen. De prefect gaf leiding aan een algemene raad en een prefectorale raad. [114] De kantons werden opgeheven waardoor Schoten weer een onafhankelijke gemeente werd met een ‘maire’ aan het hoofd. Op 25 april 1800 werd Michiel Dehaen benoemd door prefect Charles d’Herbouville, gevolgd op 5 augustus 1800 door de aanstelling van Jan Mertens als ‘adjoint’. [115] Op 20 en 25 augustus stelde Dehaen volgende gemeenteraadsleden voor aan de prefect [116], van verkiezingen was geen sprake:
– Frans J. Ullens, landbouwer
– Jan Baptist Van Delft, rentenier
– Nicolaas De Bie, voormalig secretaris
– Antoon Lepaige, rechtsgeleerde
– Gerard Besseleers, zelfstandige
– Maarten Besseleers, brouwer
– Peter Stijnen, bakker
– Peter Segers, zelfstandige
– Cornelis Jacobs, landbouwer
– Frans Smits, molenaar
Vanaf 1808-1809 zetelen [117]:
– Nicolaas De Bie
– Gerard Besseleers
– Peter Stijnen
– Peter Segers
– Cornelis Jacobs
– Frans Smits
– August Peeters, gareelmaker en voormalig schepen
– Peter Dillis, landbouwer
– Cornelis Peutincxks, landbouwer
– Luc Besseleers, landbouwer
Deze laatste groep bleef aan het bewind tot aan het einde van de Franse periode. Ook Jan Mertens behield zijn functie van adjunct-burgemeester, in tegenstelling met burgemeester Michiel Dehaen die op 6 brumaire XIV (28 oktober 1805) wegens baldadigheden door de prefect werd geschorst en vervolgens op 23 brumaire XIV (14 november 1805) door een ministerieel besluit uit zijn ambt ontzet. [118] Dehaen had zich immers met geweld verzet tegen een deurwaarder en diens helper bij de openbare verkoop van de inboedel van zijn zoon. Een verkoop veroorzaakt door achterstallige betaling van belastingen. In de inningverslagen van de octrooibelasting van het jaar XII (1803-1804) vinden we inderdaad een spoor van wanbetaling door Frans Dehaen, vermoedelijk de zoon van de burgemeester. [119] Op 23 frimaire XIV (14 december 1805) wordt Frans Jozef Ullens benoemd tot nieuwe burgemeester van Schoten, een functie die hij zal vervullen tot aan zijn dood in 1819. Hiermee werd ook in Schoten duidelijk dat tijdens het Napoleontisch bewind de oude elites weer aan de bak kwamen als ze de nieuwe spelregels aanvaardden. Het is wel een misvatting dat de laatste feodale heer Frans P. Cornelissen de Weymsbrouck ooit burgemeester is geweest van Schoten in de Franse Tijd. [120]
Al bij al was er weer een grote continuïteit in het gemeentebestuur gekomen na enkele turbulente jaren. Schoten kampte nooit echt met een tekort aan politiek personeel zoals in veel omliggende gemeenten. In totaal waren er negentien Schotenaren die het politieke leven in de gemeente vorm gaven. Zes daarvan kan men op basis van de verschillende belastingsbronnen typeren als mensen met een bescheiden inkomen uit verschillende beroepen. Drie mandatarissen behoren tot de rijkste top van de gemeente. De tien overigen zijn welstellende (pacht)boer, molenaar, brouwer of gareelmaker. In die zin geeft de Franse Tijd toch een beeld met meer verscheidenheid dan de schepenbanken uit het oude regime. De bevoegdheden van dit gemeentebestuur waren ook aanzienlijk beknot ten opzichte van de vroegere feodale dorpsstructuur door het belang van het kantonale en departementale niveau, maar voornamelijk door de nationale wetgeving vanuit Parijs. Van gemeentelijke autonomie was in de Franse periode omzeggens geen sprake. De spelregels waren wel degelijk veranderd.
[92] RAA/PA/Reeks A/5/19.
[93] RAA/PA/Reeks A/5/22.
[94] H. Kanora, 1967, pp.91-93.
[95] RAA/PA/Reeks A/5/30.
[96] H. Kanora, 1967, p. 94.
[97] De benamingen chirurgijn, gezworen chirurgijn en vroedmeester (accoucheur) lopen dooreen. Dit is eveneens het geval voor de in Schoten werkzame J.B. Mollar.
[98] H. Kanora, 1967, p. 106.
[99] RAA /PA/Reeks A19/9.
[100] RAA/PA/Reeks A/6/8.
[101] RAA/PA/Reeks A/6/8.
[102] RAA/PA/Reeks A/6/9.
[103] PAA, reeks 603/2.
[104] RAA/OGA 48.
[105] RAA/PA/Reeks A/6/10.
[106] RAA/PA/Reeks A/6/12.
[107] RAA/ OGA 48.
[108] RAA/ OGA 133.
[109] PAA, reeks 603/1.
[110] RAA/ OGA 150.
[111] H. Kanora, 1967, pp. 92-93.
[112] H. Kanora, 1967, p. 106 en 131.
Het notariaat werd, in tegenstelling tot andere instellingen uit het Ancien Régime, niet afgeschaft. De reden hiervoor schuilt in het feit dat notarissen in belangrijke mate mee de gangmakers zijn geweest van de Franse Revolutie. Nogal wat notarissen speelden een prominente rol, al dan niet uit republikeinse overtuiging, in het politiekadministratieve leven tijdens de Franse Tijd (en daarna). Hun vertrouwdheid met het recht, de Franse taal en het lokale politieke, sociale en financiële gebeuren is daaraan zeker niet vreemd.
[113] M. Van Audenhove, 1992, dl. I, p.20.
[114] S. Heylen, 2005, p.27.
[115] PAA, reeks 601/2372.
[116] PAA, reeks 600/2642.
[117] PAA, reeks 603/17.
[118] PAA, reeks 603/3411.
[119] RAA/HGA 1.
[120] R. Baetens, 2003, p. 40.