De weerslag van de hiervoor beschreven politieke en militaire ontwikkelingen was ook in Schoten duidelijk voelbaar. De stelling van R. Baetens:”De overgang van Ancien Régime naar de 19de eeuw verliep in Schoten geruisloos” [1] is toch moeilijk hard te maken. De gebeurtenissen vanaf 1793 moeten een diepe indruk gemaakt hebben op de toenmalige dorpelingen.
In Schoten werden, zoals in de omliggende gemeenten, het dorpsbestuur en waarschijnlijk enigszins ook de dorpelingen bevraagd of zij zich al dan niet wilden herenigen met Frankrijk. P.J. Goetschalckx drukte in zijn boek de resoluties dienaangaande af. Op dinsdag 8 januari 1793 verklaarden de drossaarden en schepenen van Schoten:”dat hunnen wensch, wille ende begeerte is van te behouden de heylige Roomsche Catholique Religie ende te leven als een vry volck onder de bestieringe van de Constitutie van den landen van Braband, behoudelyck de uytvoerende magt, over de welcke naerder sal worden geresolveert (…)” [2] Om dat laatste mogelijk te maken werden de schepenen Joannes Van den Wyngaert en Jacobus Mols samen met secretaris Nicolaus De Bie (tevens notaris) op pad gestuurd om de dorpelingen te bevragen. In een acte verleden voor De Bie kunnen we lezen :”Wy, Joannes Van de Wyngaert ende Jacobus Mols, schepenen van Schooten ende Horst, verclaren ingevolge de voorenstaende resolutie, te hebben gehoort alle de gemeyntenaren ende van deselve te hebben vernomen, dat hun wensch, wille ende begeerte in alles is overeencomende met den wensch, wille ende begeerte van hunne drossaerten ende schepenen, hiervoren staende.”[3]
Twee dingen vallen daarbij op. Enerzijds blijft er onduidelijkheid bij het dorpsbestuur met betrekking tot een uitspraak over de uitvoerende macht, ook na de bevraging van de dorpelingen. De akte van 10 januari bevestigt alleen dat de inwoners unaniem bereid zijn te volgen wat het bestuur beslist. Waarschijnlijk was er ook weinig anders te verwachten want de schepenen en secretaris waren de aangestelde vertegenwoordigers van de feodale eigenaars van de heerlijkheid Schoten. Anderzijds is de bevraging op zich wel merkwaardig. In welke omstandigheden kunnen einde 18de eeuw twee schepenen om en bij 200 gezinnen verspreid over circa 30 km² bereiken op 48 uur? Het wekt alleszins de indruk dat met dit manoeuvre het dorpsbestuur zich indekte en althans naar vorm voldeed aan de nieuwe democratische gebruiken. Temeer omdat bijvoorbeeld ook in Ekeren een identieke formulering werd gehanteerd.[4] De eigenlijke heren konden niets winnen bij een aanhechting. Zowel clerus als adel, beide voor de helft feodaal heer van Schoten, hadden niets te verwachten van het revolutionaire Frankrijk. Daarbij moet wel gesteld worden dat de boerenbevolking doorgaans conservatief gestemd was, zeker wat de godsdienst betrof.
Er is niets geweten over eventuele plunderingen bij de terugtocht van de Franse troepen in het voorjaar van 1793. De terugkeer van de Fransen in 1794 veegde wel meer dan 10 procent weg van de Schotense bevolking. Met een surplus sterftecijfer van meer dan 100 zielen op een bevolking van een duizendtal inwoners [5] woedde de dysenterie-epidemie hevig in Schoten. Het doortrekken van het Franse leger in de Kempen ging zoals overal in het land gepaard met grote sterfte door ziekte.[6] Verzwakt door de moeilijke levensomstandigheden was de bevolking zeer vatbaar voor infecties.
Het terugtrekken van de Oostenrijkers ging gepaard met een uittocht van adel, clerus en welstellende burgers. Er zijn elementen die erop wijzen dat leden van de familie van Frans P. Cornelissen in 1794 het land hebben verlaten.
Afbeelding : Arnold F. de Pret en Maria P. Moretus
Een andere bekende familie uit Schoten (men zou ook kunnen zeggen Antwerpen want het hof van Calesbergh was enkel het zomerverblijf), de Pret, nam de wijk met de komst van de Fransen. Denucé schrijft dat de familie in 1794 vluchtte naar Hamburg en Bremen om pas in 1801 terug te komen naar Antwerpen.[7] Jacob P. de Pret (1762-1817) was de oudste zoon van Arnold F. (1722-1789) en Maria P. Moretus. Arnold had het hof van Calesbergh geërfd van zijn kinderloos gebleven tante Joanna in 1764.
Afbeelding : Joanna de Pret
Na zijn overlijden in 1789 komt Calesbergh dus in handen van de oudste zoon Jacob. Het goed van Terveken liet hij over aan zijn tweede zoon Philips A. Uit zijn huwelijk met Jeanne M. Roose de Boisy krijgt Jacob P. drie kinderen. De oudste zoon Ferdinand J. wordt in 1795 geboren in Bremen, wat er inderdaad op wijst dat de familie was gevlucht. Hun dochter Albertine komt echter in 1800 in Antwerpen ter wereld, wat althans voor deze tak betekent dat zij voor 1801 zijn teruggekeerd. Volgens Denucé was Jacob P. , waarschijnlijk de rijkste van de familie en één van de aanzienlijkste personen van Antwerpen, in 1810 door Napoléon verplicht om in Parijs te gaan wonen.[8]
Hoewel in principe de goederen van vluchtelingen onder curatele werden geplaatst, zijn er geen sporen van onteigening in Schoten. Uit de literatuur blijkt dat dit in de aangehechte departementen niet zo uitzonderlijk was. Het opheffen van de feodale rechten van Frans P. Cornellisen had daarentegen wel verdergaande gevolgen. In 1778 beliepen de (feodale) cijnsrechten 160 gulden of 8 tot 11 procent van de jaarlijkse bruto inkomsten van de heer. [9] Het psychologische effect van deze ingreep was waarschijnlijk groter dan het financiële verlies. [10] Daarnaast vervielen ook alle rechten op het dorp, de openbare wegen en de gemene gronden. Uiteraard vervielen ook alle benoemingsrechten van de heren, of het nu ging om de schepenen, de drossaard, de secretaris of de koster. Tot 1796 blijft het bestuurlijke apparaat van de gemeente deels intact, zij het dat het politieke personeel wordt ingeschakeld in de bezettingspolitiek. De opdracht was vooral van politionele aard. Al eerder was de gemeentelijke autonomie erg beperkt [11] en in 1795 werd Schoten ingedeeld bij het municipaal bestuur van het kanton Ekeren,. Op lokaal niveau werd wel een ‘agent municipal’ aangeduid met een ‘adjoint’. Eén van de belangrijkste functionarissen in het kanton was de ‘Commissaire du Directoire Exécutif’ die een cruciale rol speelde in de uitvoering van de kerkpolitiek.
Er zijn geen indicaties van actieve betrokkenheid van de Schotense bevolking bij de Boerenkrijg die uitbrak in oktober 1798. Nochtans was in de Kempen een boerenleger gevormd van 3.500 man gefinancierd en bewapend door Engeland. Eén van de voornaamste aanleidingen tot de Boerenkrijg was de afkondiging van de conscriptie maar het ongenoegen zat veel dieper: de godsdienstpolitiek, de opeisingen, de algemene verarming onder de bevolking. Opvallend ook was bijvoorbeeld het verscheuren van de registers van de burgerlijke stand waar de opstand uitbrak. [12] Het was natuurlijk de bron bij uitstek waar de Franse overheid informatie kon halen over op te roepen jongelingen. De conscriptie wordt wel eens omschreven als een ‘bloedbelasting’ waardoor de beste werkkrachten werden opgevorderd. Al die redenen van ongenoegen waren ook aanwezig in Schoten. In de periode 1798-1813 zullen een 140-tal ‘conscrits’ uit Schoten worden opgeroepen. [13]
De driehoeksverhouding tussen dorp, parochie en (dubbel)heerlijkheid [14], die eeuwenlang het referentiekader was voor het dagelijkse leven, werd verbroken. Hoewel de jaren 1794-1799 eerder een chaotisch beeld geven werden toch fundamentele structuurveranderingen doorgevoerd. Met de oprichting van de vredegerechten, rechtbanken van eerste aanleg en hoven van beroep ontstond een scheiding der machten. Met de vredegerechten en rechtbanken van eerste aanleg niet in het minst op het lokale vlak waar vroeger recht werd gesproken door schepenen aangesteld door de feodale heer. Al eerder onderstreepten we het belang van de oprichting van de burgerlijke stand.
[1] R. Baetens, 1982, p. 17.
[2] P. Goetschalckx, 1978, dl. III, p. 261.
[3] P. Goetschalckx, 1978, dl. III, p. 261.
[4] H. Kanora, 1967, p. 82.
[5] R. Baetens, 1982, p. 125 en 283.
[6] H. Hasquin, 1993, p. 69.
[7] G. Degueldre, 2000, p. 8.
[8]G. Degueldre, 2000, p. 8.
[9] R. Baetens, 1982, pp. 21-22.
[10] H. Hasquin, 1993, p. 120.
[11] M. Van Audenhove, 1992, dl. I, p. 19.
[12] H. Hasquin, 1993, p. 160.
[13] H. Coppens, 2002, dl. IV, pp. 1938-1940.
[14] R. Van Uytven, 2000, p. 677.