II.1. De militaire en politieke gebeurtenissen

“ The end of an empire is messy, at best “ zingt Randy Newman.  Na de nederlaag van Napoleon in de Volkerenslag bij Leipzig (16-19 oktober 1813) werd Parijs ingenomen op 31 maart 1814. De troonsafstand volgde op 6 april waarna Napoleon werd verbannen naar Elba. De overeenkomst die op 23 april werd gesloten leidde tot de ontruiming van Antwerpen en het nabijgelegen Bergen-op-Zoom door de Franse troepen. Het garnizoen van Breda had zich al begin december 1813 teruggeplooid op Antwerpen. Tot op het Congres van Wenen beslist werd om Het Koninkrijk der Nederlanden op te richten, stonden onze provincies onder geallieerd bestuur. Brussel was door de Pruisische en Russische legers ingenomen op 1 februari 1814 en veertien dagen later was al een voorlopig bestuur benoemd onder leiding van de hertog van Beaufort. Van meet af aan was de invloed van de Prins van Oranje zeer reëel en hij nam al op 31 juli 1814 het bestuur van de Zuidelijke Nederlanden over.

Het door de Engelsen gesteunde idee van de vereniging van noord en zuid stoelde op de idee om ten noorden van Frankrijk een voldoende grote bufferstaat te creëren om het evenwicht op het continent te waarborgen. Napoleon deed de geallieerden nog even schrikken met zijn terugkeer van 100 dagen maar de restauratie werd na de Slag bij Waterloo (18 juni 1815) krachtig aangevat.

Zoals wel meer gebeurt in moeilijke omstandigheden, greep het Congres van Wenen terug op een bezwerende formule dat het Koninkrijk der Nederlanden “l’ amalgame le plus parfait” zal creëren. De tegenstellingen tussen Noord en Zuid waren dan ook reëel op het vlak van godsdienst als op het taalgebruik van de leidinggevende klassen met daarnaast een demografisch overwicht van het zuiden en divergerende economische prioriteiten. De stijl van koning Willem I vergemakkelijkte de situatie al evenmin. Hoewel het koninkrijk in naam een parlementair systeem had gekregen, liet de koning zich inspireren door het verlicht despotisme. Het regime was zo uitgetekend dat de persoonlijke macht van de koning in alle maatschappelijke en politieke domeinen ruim werd gedefinieerd en uitgeoefend. Hoewel het regime ook in het zuiden steun kreeg van belanghebbenden stuitte Willem I in toenemende mate op de oppositie van liberalen en katholieken. Volgens M. Reynebeau werd het al in 1825 duidelijk dat: “het Zuiden zich steeds meer onwennig voelde in het staatsverband waarin het geprangd zat.” [1] Met het doorzetten van een economische crisis in 1829 en 1830, voelbaar in alle geledingen van de bevolking, was het zuiden klaar voor een omwenteling. Het Congres van Wenen, gericht op een restauratie van een prerevolutionaire situatie, had de kracht van het liberalisme enerzijds en het nationalisme anderzijds onderschat. E. Witte schrijft : “ Die (tweede revolutionaire) golf, die tussen 1828 en 1832 plaats vond en de Franse revolutie als voorbeeld nam, bezegelde voorgoed het lot van de oude regimes. De burgerlijke natiestaat brak in zijn vroegliberale variant door. De Belgische revolutie van 1830 hoort ontegensprekelijk in deze tweede golf thuis.” [2]

lees meer

 


[1] M. Reynebeau, 2003, p. 19.

[2] E. Witte, 2005, dl. I, p.31