Tijdens het bestuur van de geallieerden stonden de departementen onder het bestuur van een intendant. Voor het departement van de Twee Neten was dat ridder De Wargny. Het zou tot januari 1818 duren vooraleer het nieuwe reglement op het bestuur van de ‘gemeenten ten plattelande’ zou worden uitgevaardigd. Tot dan bleven burgemeester, adjunct en de tien gemeenteraadsleden die nog onder het Franse bewind waren benoemd, op post. Voortaan zou het bestuur van een gemeente met minder dan 2.500 inwoners bestaan uit een burgemeester, twee schepenen en zes raadsleden. De schepenen en raadsleden moesten voor een derde aangeduid worden onder de 24 meest belaste personen in de grondbelasting, de overige twee derden uit de voornaamste ingezetenen zonder verdere specificaties. De burgemeester werd benoemd door de Koning en de gemeenteraadsleden werden door de Gedeputeerde Staten van de provincie aangesteld. Een eerste maal zouden de gemeenteraadsleden rechtstreeks door de Gedeputeerde Staten worden aangeduid maar de procedure voorzag dat daarna de gemeenteraad zelf kandidaten voorstelde. De schepenen werden uit de gemeenteraad gekozen en op voorstel van de raad eveneens benoemd door de gedeputeerden.
Het reglement schreef voor dat het college van burgemeester en schepenen minstens wekelijks vergaderde en de gemeenteraad tweemaal per jaar. Een eerste maal de eerste maandag van mei met als belangrijkste agendapunt de goedkeuring van de rekeningen van het voorgaande jaar. Een tweede maal de eerste maandag van september met de begroting voor het volgende jaar op de agenda. De zittingen mochten niet langer dan tien dagen duren.
Het plaatselijke bestuur werd aangesteld voor een periode van zes jaar, waarbij om de twee jaar een derde moest vernieuwd worden, aan te duiden door het lot maar met de beperkingen dat de burgemeester reglementair tot de derde schijf behoorde en de schepenen niet tegelijkertijd mochten aftreden. De eerste gedeeltelijke vernieuwing zou plaatsvinden op 2 januari 1820. [1]
[1] RAA/HGA Kapellen 8.