Zoals de wet voorschreef werden voor de functie van burgemeester twee kandidaten voorgesteld. Dat was enerzijds zittend burgemeester Frans J. Ullens en anderzijds Jan Mertens, de voormalige adjunct-burgemeester. In de bijgevoegde persoonlijke informatie over de kandidaten werd aangestipt dat Frans J. Ullens duidelijk de voorkeur genoot als: “Fils de l’ancien Seigneur, membre des Etats de la Province, Maire Actuel depuis l’an XIV, s’occupe beacoup de fonctions et les rempli avec zèle et intelligence. Rentier âge de 48 ans, marié ayant cinq enfants, jouissant d’une fortune très considerable, il habite Anvers pendant les mois d’hiver. Il est très intègre et ferait beaucoup de considération; il possède des connaissances administratives et du zèle pour le bien être de ses administrés”. [2] In de rand hiervan de opmerkingen dat hij foutief als zoon en niet als schoonzoon van Frans P. Cornelissen wordt aangeduid en als vader van vijf kinderen in plaats van zeven wordt omschreven. Jan Mertens kreeg enkel de vermelding mee dat hij 51 jaar oud was, alleenstaande en een klompenmaker met een fortuin dat als ‘médiocre’ wordt omschreven op een schaal van ‘considérable, aisée, moyenne, médiocre ou nulle’. Ullens speelde met een fortuin ‘très considerable’ duidelijk buiten categorie en zijn benoeming kaderde volledig in het beleid van Koninkrijk der Nederlanden dat, zoals al ingezet in die Napoleontische periode, de oude elites en de rijke burgerij weer een vooraanstaande plaats bezorgde. Dit is eveneens een aspect van de Restauratie op het terrein, zonder evenwel de Franse structuren overboord te gooien.
Jan Mertens kreeg een troostprijs in de vorm van een schepenambt, maar zou al snel overvleugeld worden door zijn collega Cornelis De Bie die zijn 84-jarige vader Nicolaas opvolgde in de gemeenteraad. Het reglement verbood familieleden tot in de tweede graad samen zitting te hebben in het bestuur. De andere gemeenteraadsleden waren August Peeters, Frans Smits, Peter Steynen, Christiaan Van Santvliet, Luc Besseleers en Daniël Thuret. Enkel de twee laatsten waren nieuwkomers in het bestuur dat een gemiddelde leeftijd had van 45 jaar gespreid tussen 32 en 59 jaar. [3]
Artikel 30 van het reglement bepaalde dat de gemeentesecretaris op alle zittingen diende aanwezig te zijn om de notulen te maken. Gerard Besseleers werd in zijn functie bevestigd en zou dat blijven tot hij in 1840 op 82-jarige leeftijd de fakkel doorgaf aan Frans Mannekens.
Een eerste wijziging in de samenstelling drong zich op na het overlijden van burgemeester Frans J. Ullens op 22 januari 1819, het tweede sterfgeval in de familie in nog geen jaar tijd nadat zijn schoonmoeder op 4 maart 1818 was gestorven. Arrondissementscommissaris Charles Meyers moest een nieuwe procedure opstarten met de aanbeveling van twee kandidaten. In zijn voorstel van 15 mei 1819 schuift hij Cornelis De Bie en Daniël Thuret naar voren met een duidelijke aanbeveling voor de eerste op grond van diens vermogen (aisée) en behorend tot de 36 meest belasten van de gemeente maar meer nog om zijn kwaliteiten die hij getoond had als dienstdoend burgemeester sinds het overlijden van Frans J. Ullens. Daniël Thuret was daarentegen wel een rijke handelaar met grootgrondbezit in Schoten maar verbleef daar enkel gedurende een periode in de zomer. Zijn echte domicilie was in Antwerpen en in vergelijking met de Schotenaar De Bie pleitte dat tegen hem. [4]Artikel 5 van het reglement stipuleerde heel duidelijk dat burgemeester en schepenen inwoner moesten zijn van de gemeente, maar in uitzonderlijke gevallen kon men daarvoor dispensatie krijgen van de koning.
Daniël Thuret richtte in 1801 een handelshuis en annex bank op in Antwerpen. In 1806 wordt hij door de Bataafse Republiek benoemd tot Consul en Commissaris van Commercie te Antwerpen. Een functie die hij tot 1810 zou vervullen, wanneer de republiek formeel werd ingelijfd bij Frankrijk. Het was de politiek van de Nederlanders om in elke haven van de Franse Republiek een consulaire agent te vestigen.
Daniël (jr.) Thuret was geboren in 1778 als jongste zoon van distilleerder/brouwer Daniël senior (1736-1781) uit diens tweede huwelijk met Suzanna de Putter. Van oorsprong was de familie Thuret afkomstig uit Frankrijk. De koopman Jacques Thuret (1674-1740) was uit katholieke ouders geboren in Beaulne-et-Chivy, een ondertussen verdwenen dorp in Picardië. Na zijn huwelijk met de protestantse Judith Deshayes (+1746) in 1701 vestigde het echtpaar zich in Saint-Quentin waar hun vijf kinderen werden geboren. Slechts één, Jean Daniël (1706-1767), overleefde de kindertijd. Vader Jacques, bekeerde zich tot het protestantisme en emigreerde rond 1724 naar Weesp bij Amsterdam. Na studies in Genève vervoegde Jean Daniël zijn ouders en startte er een bedrijf als distilleerder. Zijn echtgenote Johanna d’Arrest schonk hem vijf zonen en twee dochters. Eén daarvan is de bovengemelde Daniël senior. Een andere zoon, de te Amsterdam woonachtige vrijgezel Isaac (1744-1815), zou zich erg inlaten met de opleiding van Daniël junior en zijn zeven jaar oudere broer Isaac (1771-1852). Daniël senior trad in de zaak van zijn vader en huwde een eerste maal met Maria Baerselman en nadien dus met Suzanna de Putter.[5]
De protestantse afkomst van Daniël Thuret speelde hem parten in zijn relatie met Francisca Maria Guyot, dochter van de overleden Jan Baptist (1748-1789) en Fransisca Jacoba Peeters (1751-1805). Ondanks zijn grote rijkdom waren zijn niet-adellijke afkomst en godsdienstige overtuiging struikelblokken voor een huwelijk. Naar verluidt zou zeker de familie Guyot zich hebben verzet.[6] Daniël Thuret zwoer uiteindelijk het protestantisme af en het huwelijk werd voltrokken op 28 april 1806. [7] Nog geen jaar later op 21 februari 1807 kwam hun enige dochter Eulalie ter wereld. Door het overlijden van Fransisca Jacoba in 1805 was het domein Vordenstein te beurt gevallen aan haar dochter Fransisca Maria en dit werd het zomerverblijf van het nieuwe echtpaar. Hierdoor kon Daniël Thuret lid worden van de gemeenteraad in 1818 als behorende tot de groep van grootste grondeigenaars in de gemeente.
Zijn oudere broer Isaac verliet Amsterdam waar hij sinds 1790 het huis Wils & Co leidde en trok naar Engeland. In 1809 keert hij terug maar vestigt zich in Frankrijk omdat zijn huis in Amsterdam is verwoest. In Parijs en Le Havre sticht hij de succesvolle bank Thuret & Co. In 1814 wordt Isaac benoemd tot Consul Général de Pays-Bas in Parijs en hij neemt deel aan de onderhandelingen tijdens het Congres van Wenen. [8]
Tegen dergelijke achtergrond viel de aanbeveling van een arrondissements- commissaris uiteraard in het niets. Het is weinig verwonderlijk dat de kandidatuur voor het burgemeesterschap van Cornelis De Bie, hoe verdienstelijk ook, niet werd weerhouden ten voordele van Daniël Thuret die burgemeester zou blijven tot aan de Belgische Omwenteling. Men mag er echter van uitgaan dat, gezien de wekelijkse frequentie van de vergadering van burgemeester en schepenen en het verblijf van Thuret te Antwerpen, Cornelis De Bie in praktijk de reële burgemeester was onder de vlag van dienstdoende. Uit de gemeenterekeningen blijkt dat de goedkeuring van de rekeningen niet meer geschiedt op de reglementaire datum maar meestal in de zomermaanden. Bij zijn beurt om af te treden in januari 1822 wordt De Bie moeiteloos herbenoemd als schepen ten nadele van zijn tegenkandidaat August Peeters.
Verder deden zich nog enkele wijzigingen voor in de samenstelling van het gemeentebestuur gedurende de Hollandse periode. Bij zijn aanstelling tot burgemeester werd Daniël Thuret vervangen door de landbouwer Balthasar Bresseleers, nochtans niet behorend tot de hoogst belasten, in de gemeenteraad. Om onduidelijke redenen wordt in 1823 Peter Steynen opgevolgd door J. De Smedt. Steynen was aangeduid om pas af te treden in 1824. De aanpassing van het reglement in 1825 had weinig effect op het politieke personeel, enkel J. De Smedt kwam als gevolg van de inkrimping van zes naar vijf gemeenteraadsleden niet meer in aanmerking. De schepenen werden voortaan assessoren genoemd en benoemd door de commissaris van de provincie. De praktijk van dienstdoende burgemeester werd formeel bevestigd want waar het reglement enerzijds bepaalde dat een burgemeester nooit langer dan acht dagen de gemeente mocht verlaten voorzag hetzelfde artikel de mogelijkheid om een assessor ter vervanging aan te stellen. Opmerkelijk is wel weer dat een apart artikel een adviesrecht voor grondbezitters in het leven riep voor alle verrichtingen van de gemeenteraad die hen zou kunnen aanbelangen. Een effect van de landbouwpolitiek en een manier om politieke goodwill te verwerven.
Een ander gevolg van de Nederlandse hervormingen was dat vanaf 1819 de mandaten van burgemeester en schepenen vergoed werden. Tot dan kreeg de burgemeester enkel kosten terugbetaald op een forfaitaire basis, 100 frank in 1812 en opgelopen tot 200 frank in 1818. Vanaf 1819 bedroeg de jaarwedde van de burgemeester 120 florijn (254 frank) en van een schepen 60 florijn (127 frank). Voor de meeste jaren echter zouden de burgemeester en de schepenen zich tevreden stellen met respectievelijk 80 florijn (170 frank) en 40 florijn (85 frank). De wedde van de secretaris was opgetrokken tot 225 florijn (476 frank) en de huurtussenkomst voor het ‘gemeentehuis’ bleef op het vroegere niveau van 50 frank.
[2] PAA, reeks 603/17.
[3] PAA, reeks 603/17.
[4] PAA, reeks 603/3412.
[5] http://www.roelly.org/~pro_picards/prop/pag34.html#0
[6] H. Greefs, 2006, p. 6. (http://www.helsinki.fi/iehc2006/papers2/Greefs.pdf)
[7] http://www.roelly.org/~pro_picards/prop/pag235.html#34
[8] http://www.roelly.org/~pro_picards/prop/pag34.html#0